-
-
Stikstof is overal om ons heen. Het is van zichzelf niet schadelijk voor de mens. En het is een belangrijke voedingstof voor planten. De neerslag van stikstof via stikstofoxiden en ammoniak zorgt ervoor dat de bodem rijk wordt aan voedingsstoffen. Dat is vooral in natuurgebieden een probleem. Zeldzame planten die goed groeien en bloeien op voedselarme grond, verdwijnen daardoor. De uitstoot van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) kan na neerslag ook leiden tot verzuring van de bodem.
Daarnaast hebben sommige stikstofverbindingen invloed op onze gezondheid. Het verminderen van stikstofuitstoot is daarom essentieel voor onze natuur en onze gezondheid.
-
-
Als er te veel stikstof in de natuur komt, verzuurt de bodem. Stikstof krijgt de overhand, waardoor voedingsstoffen als calcium (kalk), magnesium en kalium uit de bodem wegspoelen. Daar kunnen bepaalde planten niet tegen en die sterven af. Ook krijgen zeldzame plantensoorten, zoals heide, het moeilijk. Hierdoor ontstaat een monocultuur aan planten. Teveel van hetzelfde dus.
Sommige natuurgebieden kunnen daardoor compleet veranderen. Want met de zeldzame planten, verdwijnen ook dieren die daarvan leven. Zoals bijen en insecten, die op hun beurt weer belangrijk zijn voor de bestuiving van onze gewassen en onze voedselproductie.
-
-
Het stikstofprobleem in Nederland is niet nieuw. De uitstoot is hier veel hoger dan in de meeste andere Europese landen, vanwege de grote hoeveelheid vee op een beperkt aantal kilometers. Al decennia wordt er daarom geprobeerd om de neerslag van stikstofoxiden en ammoniak te beperken, om zo de natuur te beschermen. Deels is dat gelukt: de neerslag is afgenomen. Toch is die nog altijd te hoog, waardoor de kwaliteit van de natuur achteruitgaat.
- In 2015 werd een oplossing bedacht: het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Er werd geld vrijgemaakt om herstelwerkzaamheden uit te voeren in stikstofgevoelige natuurgebieden. Tegelijkertijd moest dit beleid ruimte geven aan ondernemers. Wie een weg wilde aanleggen of meer koeien wilde houden, kreeg via een zogenaamde PAS-melding toestemming. De compensatie voor de natuur kwam later.
- In 2019 oordeelde de Raad van State dat het systeem niet meer gebruikt mocht worden, omdat de natuur nog altijd achteruitgaat. Sindsdien moet eerst bewezen worden dat nieuwe ontwikkelingen geen extra stikstofneerslag veroorzaken in Natura 2000-gebieden. Voortaan hebben projecten waarvoor onder het PAS geen vergunning nodig was, toch een vergunning nodig. Hierdoor is het lastig om te bouwen in Nederland.
-
-
Te veel stikstof heeft ook een nadelige invloed op onze gezondheid via de verontreiniging van de lucht en het grond- en oppervlaktewater. Ammoniak en stikstofoxide reageren in de lucht en vormen fijnstof. Bovendien draagt stikstofoxide bij aan de vorming van ozon, een schadelijk bestanddeel van luchtverontreiniging. Zowel fijnstof als ozon vergroten de kans op luchtwegaandoeningen.
-
-
De urgentie van de Brabantse Ontwikkelaanpak Stikstof (BOS) 2.0 komt door het feit dat er te veel stikstofuitstoot en -neerslag is om de instandhouding van beschermde natuur te bereiken én daarmee omdat we Brabant open willen houden voor maatschappelijke en economische ontwikkelingen. De BOS 2.0 zet in op het verminderen van stikstof. Minder stikstof is voor een deel van de natuur nodig om verdere achteruitgang te voorkomen en instandhouding van deze beschermde manier te bereiken. Vergunningverlening voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen is dan op termijn weer mogelijk. De stikstofproblematiek staat de ontwikkeling van Brabant in de weg. We zijn een provincie met veel inwoners, bedrijvigheid, verkeersbewegingen én de hoogste veedichtheid van Nederland. Tegelijk koesteren we een rijke Brabantse natuur. Natuur waarin de biodiversiteit onder druk staat, onder invloed van stikstofneerslag en verdroging. 17 van de 21 beschermde Natura 2000-gebieden in Brabant betreffende stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. .
-
-
In de BOS 2.0 staan maatregelen die stikstofuitstoot verminderen voor landbouw, industrie en verkeer en vervoer. Een breed palet aan maatregelen, waarbij alle sectoren een evenredige bijdrage leveren. We richten ons daarbij vooral op maatregelen waar we vanuit Brabant invloed op hebben en nemen ook het effect van Rijksmaatregelen in Brabant mee.
De maatregelen bestaan uit een generiek maatregelenpakket voor Brabant. Dan gaat het om maatregelen die voor de hele provincie gelden. Daarnaast zijn er gebiedsdoelen opgesteld. Er zijn aanvullende maatregelen voorgesteld voor nu en voor later, zowel generiek als gebiedsgericht. En in de toekomst kijken we naar normen voor maximale uitstoot.
We zetten in op een aanpak die juridisch houdbaar is om een toekomstige nieuwe impasse te voorkomen, bijvoorbeeld doordat de rechter de maatregelen onvoldoende effect vindt hebben om de natuur te beschermen.
-
-
In de BOS 2.0 staat waar de provincie naartoe wil met de stikstofaanpak, welke aanpak ze kiest en welke maatregelen daarbij horen. Het is een gezamenlijke inspanning van onder andere de provincie, het Rijk en de betrokken sectoren en natuur- en milieuorganisaties om de maatregelen uit de BOS 2.0 uit te voeren en de stikstofproblematiek aan te pakken.
-
-
De BOS 2.0 staat niet op zichzelf, maar is een belangrijk onderdeel van een geheel van provinciaal beleid, maatregelen en inzet. Met de BOS 2.0 leveren we ons aandeel op het gebied van stikstof voor het realiseren van de nationale en Brabantse ambities en doelen om de natuur in stand te houden. De omgevingsvisie van de provincie en de beleidskaders, zoals het beleidskader Natuur, Landbouw en Voedsel, Milieu en Economie, geven richting aan de BOS 2.0.
Binnen de Aanpak Landelijk Gebied wordt de stikstofaanpak afgestemd met de opgaven voor andere doelen. We kijken zo integraal naar de doelen en stemmen onze aanpak daarop af.
De BOS 2.0 is ook een belangrijke pijler in de strategie van het traject Brabant Openhouden. Met de sporen ‘Versterken (van de natuur), Verminderen (van de stikstofuitstoot) en Vooruitgaan (vergunningverlening weer op gang brengen)’ wil het provinciebestuur vergunningverlening weer mogelijk maken, zodat Brabant openblijft voor maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Vanuit de BOS 2.0 leveren we hier een bijdrage aan door het Verminderen van de stikstofuitstoot. Natuurherstel en hydrologische maatregelen leveren ook een belangrijke bijdrage.
-
-
Sommige maatregelen zijn al in uitvoering en andere werken we zo snel mogelijk uit. De inzet is gericht op maatregelen die voor de hele provincie gelden, zodat er een grote hap wordt genomen uit de stikstofdeken die boven Brabant hangt. Tegelijkertijd werken we de specifieke maatregelen voor gebieden uit, zodat de drukfactor stikstof ook op de meest kwetsbare delen van een N2000-gebied kleiner wordt. De stikstofbelasting is zo groot dat we dit probleem direct moetengrote noodzaak is om dit verder aan te pakken.
De uitvoering van de BOS 2.0 start zo snel mogelijk na vaststelling door Gedeputeerde Staten. De BOS 2.0 is een meerjarige programmering dat loopt tot en met 2027, waarna deze tegen het licht gehouden wordt en zo nodig geactualiseerd wordt. De maatregelen worden regelmatig gemonitord, waarna zo nodig bijgesteld of aangevuld wordt.
-
-
Het is niet mogelijk om een specifieke datum of tijdlijn te geven voor wanneer vergunningverlening weer mogelijk is en Brabant weer helemaal 'open' kan. Het traject 'Brabant Openhouden' is een proces met een stappenplan dat afhankelijk is van vele factoren, waaronder het verminderen van stikstofuitstoot en -neerslag. De BOS 2.0 geeft hiervoor de kaders en maatregelen, waardoor aanzienlijke stikstofvermindering mogelijk wordt. Vergunningverlening wordt weer mogelijk als we kunnen aantonen dat er voldoende natuurherstel is en de stikstofneerslag voldoende verminderd wordt. Dit wordt onafhankelijk ecologisch getoetst met de herijking van de huidige natuurdoelanalyses. Waarschijnlijk gaan de gebieden niet allemaal tegelijk open, maar wordt er stapsgewijs per gebied gekeken wat er mogelijk is.
-
-
We moeten eerst verslechtering van de kwetsbare natuur verder voorkomen en ervoor zorgen dat de instandhouding van beschermde natuur is bereikt. Een termijn is daar niet voor aan te geven. We richten ons eerst op de korte termijn.
-
-
We willen allemaal een goede toekomst. Voor onszelf, onze kinderen, de mensen om ons heen, onze bedrijven en onze aarde. Dat kan alleen als de plek waar we leven schoon en gezond is. De draagkracht van onze natuur en ons water- en bodemsysteem wordt op veel plekken overschreden. Dat is bijvoorbeeld te merken aan stervende eikenbomen in het bos, monotoon grasland en heiden met een enorm gebrek aan insecten.
De natuur levert veel belangrijke zaken waar we als mensen van afhankelijk zijn:
-
-
De stikstofproblematiek speelt in veel meer landen in Europa. Maar in Nederland is de situatie wel anders dan in andere landen. In Nederland is er een grote hoeveelheid vee op een beperkt aantal kilometers, samen met veel bedrijvigheid en verkeer. Dit alles ligt dicht bij kwetsbare natuurgebieden. Ook Brabant kent een hoge veedichtheid, veel bedrijvigheid en verkeer te midden van een groot aantal waardevolle natuurgebieden.
In Duitsland liggen stikstofbronnen en natuurgebieden verder uit elkaar. De staat van de Nederlandse natuurgebieden is bovendien gemiddeld veel slechter dan in Duitsland. In de meest recente cijfers staat Nederland op dat gebied vrijwel onderaan de Europese lijst, terwijl Duitsland in de bovenste helft van de lijst staat. Duitsland kan daardoor ruimere regels hanteren.
In België - en dan met name in Vlaanderen - is de situatie vergelijkbaar met Nederland. Ook daar neemt de regering ingrijpende maatregelen.
-
-
Het stikstofprobleem heeft niet één oorzaak. Er is ook niet één oplossing. Een groot deel van de stikstofneerslag in Nederland komt uit de landbouw en uit het buitenland. De rest van de neerslag komt uit huishoudens, verkeer, scheepvaart, industrie, bouw, energiesector en afvalverwerking.
In Brabant zijn de landbouw en het buitenland de belangrijkste bronnen van stikstofneerslag, gevolgd door wegverkeer en consumenten. De stikstofneerslag uit het buitenland is afkomstig van onder meer de landbouw uit Vlaanderen, de Antwerpse haven en het Ruhrgebied in Duitsland. Overigens is Nederland ook een belangrijke veroorzaker van stikstofneerslag in onze buurlanden.
-
-
We vinden het belangrijk dat onze aanpak in de praktijk echt bijdraagt aan het verminderen van stikstof. Daarom hebben we een groep onderzoeksbureaus (een zogeheten ‘kennisconsortium’) laten uitrekenen wat het verwachte effect is van de maatregelen in de BOS 2.0. Daarbij is ook gekeken naar het interactie-effect tussen maatregelen. Deze resultaten ondersteunen ons bij het maken van keuzes voor in te zetten maatregelen.
-
-
Voor de sector landbouw heeft Brabant bijvoorbeeld ammoniakemissie-eisen opgenomen in de Omgevingsverordening. Daarmee worden emissie-eisen gesteld aan veehouderijbedrijven, om zo de totale stikstofneerslag in Brabant te laten dalen. Veehouderijbedrijven kunnen kiezen hoe ze willen voldoen aan de ammoniakemissie-eisen. Dat kan door de toepassing van emissiearme huisvestingssystemen (zoals een luchtwasser), door het toepassen van voer- en managementmaatregelen, door te extensiveren, het houden van minder dieren, door een combinatie van maatregelen of door te stoppen met het houden van dieren.
Voor de sector mobiliteit is een specifieke Brabantse maatregel dat het streekvervoer in 2030 emissieloos moet zijn. Voor de sector industrie is het verduurzamen van bedrijventerreinen, de zogenaamde ‘Grote Oogst’- maatregel, een specifieke Brabantse maatregel.
-
-
Om de ambities voor stikstof uit het bestuursakkoord ‘Samen maken we Brabant’ te realiseren zijn extra maatregelen noodzakelijk. Zonder extra maatregelen gaat Brabant niet open voor extra economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Uit een eerste provinciale inventarisatie zijn 17 maatregelen geselecteerd die mogelijk kansrijk zijn. Hierbij is gekeken naar criteria als financierbaarheid, handhaafbaarheid en verwacht effect. Zoals ook in de BOS 2.0 staat, moeten deze maatregelen nog verder worden uitgewerkt voordat GS besluit deze maatregelen wel of niet in te zetten. Bij die uitwerking hoort ook een doorrekening op effect door onafhankelijke onderzoeksbureaus. Dit geldt dus ook voor de voorgestelde maatregel over de milieuzone rond Natura 2000-gebieden.
-
-
Deze maatregel behoort tot de ‘eventuele’ maatregelen om de stikstofneerslag verder te verminderen. Voordat GS besluit om deze maatregel wel of niet in te zetten, wordt deze maatregel eerst uitvoerig onderzocht en uitgewerkt. Zo wordt de maatregel bijvoorbeeld doorgerekend op effect en bereik. En volgt er een zorgvuldig afwegingsproces, waarbij niet alleen het effect op het verminderen van stikstofneerslag wordt meegewogen, maar ook bijvoorbeeld het effect van de maatregel op de omgeving en inwoners. Op basis hiervan besluit GS of de maatregel wordt ingezet of niet.
-
-
Op dit moment is een intrekkingsbeleid voor latente ruimte aangekondigd. Het beleid richt zich op het intrekken van latente ruimte van industrie en veehouderijen. Latente ruimte (ook wel ongebruikte ruimte), is de stikstofruimte die volgens de vergunning wel is toegestaan, maar niet wordt gebruikt. Met het intrekkingsbeleid willen we ervoor zorgen dat deze ruimte wordt ingezet, waardoor de stikstofemissie en –depositie niet verder toeneemt en daarmee de staat van de Brabantse natuur niet verder verslechtert. Dit aangekondigde beleid richt zich niet op het intrekken van stikstofruimte die gebruikt wordt.
-
-
Op dit moment oordeelt de rechter dat de huidige maatregelen en hun effecten niet voldoende zijn om op gebiedsniveau verslechtering van natuur te kunnen uitsluiten (mede ook nav de natuurdoelanalyses). Dat betekent dat er meer maatregelen nodig zijn en dat dat maatregelen moeten zijn waarvan het effect op een Natura 2000-gebied (binnen een zekere bandbreedte) vooraf duidelijk moet zijn én dat het zeker is dat de maatregel ook uitgevoerd wordt.
-
-
Het doel van monitoren is om te beoordelen of Brabant haar doelstellingen behaalt. We richten een monitoringssysteem in, waarin de uitvoering van maatregelen wordt geëvalueerd in relatie tot de emissiedoelen vanuit Brabantse bronnen en depositiedoelen per Natura 2000-gebied.
Eventuele afwijkingen van de doelen worden gesignaleerd en verklaard. Voor de presentatie hiervan wordt een methode uitgewerkt. Zowel de positieve als negatieve aspecten worden behandeld om de geboekte resultaten zo objectief mogelijk te beoordelen. De uitkomst hiervan bepaalt of aanvullende maatregelen nodig zijn.
-
-
Gebiedsgerichte maatregelen zijn een aanvulling op generieke maatregelen, die gericht worden ingezet om neerslag in een betreffend Natura 2000-gebied te verlagen. De herkomst van de neerslag kan per Natura 2000-gebied verschillen, waardoor er verschillende accenten zijn en gerichte maatregelen genomen kunnen worden.
-
-
Voor elk stikstofgevoelig Natura 2000-gebied in Brabant is een stikstofdoel voor de neerslag voor 2030 bepaald; dit is een gemiddelde stikstofneerslag per Natura 2000-gebied (in mol per hectare per jaar). Deze doelen zijn een tussendoel voor wat nodig is om Brabant duurzaam open te houden voor vergunningverlening. Er is gekeken naar de juridische vereisten voor de doelen. Belangrijke vereisten zijn:
De verwachting is dat we met het realiseren van deze doelen een belangrijke stap zetten om verslechtering van de kwalificerende habitattypes in de Natura 2000-gebieden tegengaan. Daardoor wordt het op termijn mogelijk om vergunningverlening weer op te starten. Bij het bepalen van de doelen hebben we er rekening mee gehouden, dat stikstof slechts één van de drukfactoren is, naast bijvoorbeeld hydrologische factoren.
-
-
Nee. Bij de herijking van de huidige natuurdoelanalyses (NDA), die na de definitieve vaststelling van de BOS 2.0 wordt uitgevoerd, worden de stikstofreducerende maatregelen en de natuurhestelmaatregelen door externe onderzoeksbureaus ecologisch getoetst. Op basis van de herijkte NDA’s kunnen de doelen mogelijk worden bijgesteld. .
-
-
Nee, dat is niet zo te stellen. De doelen in de BOS 2.0 zijn een onderbouwd indicatief tussendoel, die een belangrijke stap moeten zijn richting duurzame vergunningverlening. In hoeverre deze doelen – en de maatregelen om daar te komen – verslechtering uitsluiten, wordt nog onafhankelijk ecologisch getoetst bij de herijking van de natuurdoelanalyses (NDA's). Bij de herijking van de NDA’s wordt ook gekeken naar de voorgenomen natuurherstelmaatregelen en hydrologische maatregelen, die ook bijdragen aan een gunstige staat van de Natura 2000-gebieden. Op basis van het oordeel van de herijkte NDA’s kan het besluit genomen worden om (gefaseerd) vergunningverlening weer op gang te brengen.
-
-
Zoals in de 95% versie van de BOS 2.0 staat, is het voornemen om voor de langere termijn (2040/2050) te gaan werken met doelsturing. Dat houdt in dat we (op bedrijfs- of sectorniveau) gaan werken met emissienormen waar de ondernemer zelf invulling aan kan geven. Dit beleid is momenteel nog in ontwikkeling en sluit aan op de landelijke ambities voor doelsturing.
Deze lange termijn normen hebben als (wettelijk) doel ervoor te zorgen dat stikstof niet langer een drukfactor is voor een gunstige staat van instandhouding van de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Deze wettelijke verplichting volgt uit de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Natuurherstelverordening.
-
-
Bij het berekenen en modelleren worden allerlei data uit verschillende bronnen gebruikt. Niet alleen van het RIVM, maar ook van bijvoorbeeld het KNMI Koninklijk Meteorologisch Instituut, Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS Centraal Bureau voor de Statistiek), Wageningen Universiteit (WUR Wageningen University & Research), het Planbureau voor de leefomgeving (PBL Planbureau voor de Leefomgeving) en TNO. Denk daarbij aan gegevens over de weersomstandigheden en landgebruik, de hoeveelheid auto’s, de uitstoot van stoffen per auto en gegevens over het aantal kilometers asfalt in Nederland. Het rekenmodel berekent met deze gegevens de concentraties en depositie in Nederland.
De metingen die worden gedaan via de meetnetten worden gebruikt om te controleren of de berekeningen kloppen en om zo nodig correcties uit te voeren op de berekeningen.
-
-
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) monitort de hoeveelheid ammoniak en stikstofoxiden in de lucht (concentratie) en de hoeveelheid van deze stoffen die op de grond terechtkomt (depositie). Dit doet het RIVM door de resultaten van metingen en modelberekeningen te combineren. Daarvoor zijn in heel Nederland meetpunten ingericht. Nederland heeft het grootste meetnetwerk voor luchtverontreiniging van Europa. Zo wordt in Nederland bijvoorbeeld op ruim 300 locaties de ammoniakconcentratie in natuurgebieden gemeten.
-
-
In 2020 boog een adviescollege, onder leiding van prof. Dr. L. Hordijk, zich over welke verbeteringen mogelijk zijn bij het meten en berekenen van stikstof. Het Adviescollege geeft in haar adviezen ‘Niet uit de lucht gegrepen’ (maart 2020) en ‘Meer meten, robuuster rekenen’ (juni 2020) aan dat de gebruikte data, methoden en modellen van de onderzoekers voldoende tot goed zijn. De huidige wetenschappelijke aanpak voor het meten en berekenen van stikstofneerslag is geschikt.
Het Adviescollege had wel een aantal aanbevelingen, waaronder het uitbreiden van het aantal metingen en meetpunten. Dat is inmiddels ook gebeurd. Een andere aanbeveling, om een maximale rekenafstand voor alle typen emissiebronnen te hanteren, is ook ingevoerd. Nu is de maximale rekenafstand voor stikstofdepositie 25 kilometer. Het rekeninstrument AERIUS is in januari 2022 hierop aangepast.
-
-
Het is niet mogelijk om overal in Nederland te meten. Dat kost te veel geld en is praktisch onuitvoerbaar. Om toch een landelijk dekkend beeld te geven, en om trends en toekomstverwachtingen te kunnen maken, werkt het RIVM met rekenmodellen. Computers voeren berekeningen uit op basis van modellen. Met die resultaten ontstaat er wel een beeld voor heel Nederland. Die rekenmodellen gebruikt het RIVM ook om te berekenen hoe de concentratie en depositie van stikstof zich in de toekomst kan ontwikkelen.
-
-
De uitspraak over het intern salderen bij de beoordeling van de gevolgen van projecten voor de natuur wijzigt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State past haar vaste jurisprudentie over intern salderen aan. Intern salderen (het verrekenen van de al eerder toegestane stikstofdepositie met de stikstofdepositie die door de nieuwe beoogde activiteit wordt veroorzaakt) is met terugwerkende kracht toch vergunningplichtig.
De uitspraken van 18 december 2024 over Rendac en de Amercentrale zorgen ervoor dat er nu wel een vergunning nodig is voor intern salderen en er gelden daarvoor nu vrijwel dezelfde voorwaarden als voor extern salderen (gebruikmaken van de stikstofruimte van een activiteit op een andere locatie die (gedeeltelijk) stopt). Dat betekent dat intern salderen als mitigerende maatregel kan worden gebruikt in een passende beoordeling en dat het zogenaamde additionaliteitsvereiste van toepassing is. Het additionaliteitsvereiste wil zeggen dat je de stikstofruimte die vrijkomt door de activiteit die beëindigd wordt pas mag gebruiken voor de nieuwe activiteit als die ruimte niet nodig is voor het herstel van de natuur.
Op dit moment bekijkt de provincie de precieze gevolgen van deze uitspraak voor alle situaties. De komende tijd wordt verder in beeld gebracht wat de consequenties zijn van de uitspraak.
-
-
De uitspraken hebben tot gevolg dat voor intern salderen een natuurvergunningplicht geldt. Dat geldt met terugwerkende kracht over de afgelopen 5 jaar. Als u in de periode tussen 1 januari 2020 en 1 januari 2025 uw activiteit heeft gewijzigd en daarbij intern heeft gesaldeerd, heeft u waarschijnlijk alsnog een natuurvergunning nodig. Dat geldt ook als u een zogenoemde positieve weigering heeft gekregen van uw provincie als bevoegd gezag (ofwel een afwijzing van uw vergunningaanvraag, omdat aangenomen werd dat u geen vergunning nodig had).
De Raad van State heeft voor de situaties die in de afgelopen 5 jaar zijn uitgevoerd wel een overgangstermijn van vijf jaar gegeven tot 1 januari 2030. Dat betekent dat er tot die tijd niet gehandhaafd kan worden tegen het ontbreken van een natuurvergunning voor uw activiteit. Daarmee wil de Raad van State bedrijven de tijd geven om een vergunning aan te vragen. Dit geldt voor activiteiten die tussen 1 januari 2020 en 1 januari 2025 fysiek zijn gestart, die na die datum nog in uitvoering zijn of nog worden geëxploiteerd én waarvan mocht worden aangenomen dat geen natuurvergunning nodig was voor intern salderen.
-
-
De Raad van State geeft aan dat er tot 1 januari 2030 niet gehandhaafd mag worden bij activiteiten die in de periode van 1 januari 2020 tot 1 januari 2025 fysiek zijn gestart en waarvan vóór deze uitspraak mocht worden aangenomen dat geen natuurtoestemming nodig was. De uitspraak maakt niet precies duidelijk wanneer een activiteit 'fysiek is gestart', maar aangenomen mag worden dat daar in ieder geval sprake van is als aantoonbaar handelingen zijn verricht die functioneel zijn aan het realiseren van de betrokken activiteit en die leiden tot een zichtbare/waarneembare fysieke verandering in de leefomgeving.
-
-
Als u een natuurvergunning heeft, verandert uw referentiesituatie niet. Als u uw referentiesituatie ontleent aan een milieutoestemming van voor de Europese referentiedatum, zijn er wel gevolgen. Dan wordt de referentiesituatie beperkt tot feitelijk aanwezige activiteiten en activiteiten die, als ze structureel niet meer in gebruik zijn, zonder natuurvergunning kunnen worden hervat.
-
-
Ja, de uitspraken hebben effect op natuurvergunningverlening voor alle activiteiten in alle sectoren die stikstofdepositie veroorzaken.
-
-
Nee, het gaat om een uitleg van de Habitatrichtlijn door de hoogste bestuursrechter, die zich daarbij baseert op eerdere arresten van het Europese Hof van Justitie.
-
-
De uitspraken beperken de inzet van latente ruimte, maar maken wel onderscheid naar het soort toestemming.
Als u een onherroepelijke natuurvergunning heeft en die niet volledig gebruikt, mag u uw gehele vergunning alsnog in gebruik nemen. Als u dat doet voor de activiteit zoals die vergund is, is geen sprake van intern salderen en heeft u dus geen nieuwe vergunning nodig.
Als u uw activiteit wilt wijzigen (intern salderen) geldt de gehele vergunning, inclusief niet-gerealiseerde onderdelen, als referentiesituatie.
Als u een milieutoestemming heeft van voor de referentiedatum (de aanwijzingsdatum van het Natura 2000-gebied waarop uw activiteit effect heeft), mag u alleen salderen met de onderdelen die zijn vergund; feitelijk zijn gerealiseerd, en structureel in gebruik zijn of opnieuw zouden kunnen worden gebruikt zonder nieuwe natuurvergunning.
-
-
Ook als uw gemelde PAS-project was gelegaliseerd dankzij het vergunningvrij zijn van intern salderen, heeft u door deze uitspraken alsnog een natuurvergunning nodig. Dat geldt per direct.
Als u uw bedrijf in de periode tussen 1 januari 2020 en 1 januari 2025 fysiek heeft gewijzigd om met intern salderen binnen uw referentiesituatie te komen, dan heeft u daar alsnog een vergunning voor nodig. Dat geldt ook als u een positieve weigering heeft gekregen van het bevoegd gezag. Handhaving vanwege het ontbreken van een natuurvergunning is dan echter tot 1 januari 2030 niet mogelijk.
Als u niet intern gesaldeerd heeft tussen 1 januari 2020 en 1 januari 2025, veranderen deze uitspraken niets aan uw situatie.
-
-
Het additionaliteitsvereiste houdt in dat vrijgekomen stikstofruimte alleen kan worden gebruikt voor een nieuwe activiteit als die in te zetten stikstofdepositie niet nodig is om de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden te halen.
-
-
De impact van de uitspraken geldt voor alle factoren die van invloed zijn op Natura 2000-gebieden. Er wordt geen onderscheid gemaakt om welke factoren het gaat. Als voor het volledige nieuwe project significante negatieve gevolgen voor de natuur niet kunnen worden uitgesloten, moet een passende beoordeling worden gemaakt en is een natuurvergunning nodig. Dat geldt dus niet alleen voor stikstof, maar ook voor andere factoren, zoals de waterkwaliteit- en kwantiteit. Er moet dan ook getoetst worden aan het additionaliteitsvereiste. Verdroging is in veel gebieden een drukfactor. De toets aan het additionaliteitsvereiste is daarom ook voor bijvoorbeeld grondwateronttrekkingen belangrijk.
-
-
Ja. De mogelijkheid om een ADC-toets uit te voeren staat in Europese regelgeving (de Habitatrichtlijn). Deze uitspraken staan dat niet in de weg. Het succesvol doorlopen van de ADC-toets zal in de praktijk niet voor elk project mogelijk zijn, want het is een zware toets. Het treffen van compenserende maatregelen is bijvoorbeeld een verplichting.
-
-
Ja. Bij beheer- en onderhoudsprojecten gaat het om voortzetting van één en het hetzelfde project. Er is dan geen beoordeling nodig of er significante negatieve effecten kunnen zijn en er is geen natuurvergunningplicht. Wat beheer- en onderhoudsprojecten zijn, is beschreven in de Handreiking Beheer en Onderhoud.
-
-
- Projecten met een kleine, tijdelijke stikstofdepositie, waarvoor met een ecologisch voldoende onderbouwing is aangetoond dat deze geen negatieve significante effecten kunnen veroorzaken op Natura 2000-gebieden. Intern salderen kan hierbij echter niet meer meegenomen worden.
- Beheer en onderhoud: Handreiking Beheer en Onderhoud.
- Projecten waarbij de totale stikstofdepositie in de situatie na uitvoering kleiner is dan 0,005 mol/ha/j.
- Maatregelen die bijdragen aan het beheer en instandhouding van Natura 2000-gebieden.
- Projecten die een ADC-toets succesvol hebben doorlopen. Daarvoor moet een project voldoen aan de volgende voorwaarden:
- Er zijn geen alternatieven
- Er is sprake van dwingende redenen van groot openbaar belang
- De nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van de Natura 2000-gebieden bewaard blijft.
-
-
Wat precies de standaardonderdelen van een project zijn, blijkt niet uit de uitspraken. Dit moet dus in toekomstige uitspraken verder gaan blijken.
-
-
De verschillende beëindigingsregelingen voor veehouderijen zoals de Lbv en Lbv-plus zijn regelingen vanuit het Rijk. In de subsidievoorwaarden is een stikstofemissiepercentage van ten hoogste 15% opgenomen dat mag worden benut voor nieuwe activiteiten op dezelfde locatie. Daarbij wordt gekeken naar de stikstofemissie van de activiteiten waarvoor voorheen toestemming was verleend. Door de uitspraken over intern salderen is duidelijk geworden dat intern salderen niet meer zonder vergunning is toegestaan. De onzekerheid of een dergelijke vergunning vervolgens kan worden verkregen, hangt vooral af van de vraag of die (maximaal) 15% niet eveneens nodig is ten behoeve van de natuur en dat de gehele vergunning daarom mogelijk ingetrokken zou moeten worden. Tegelijkertijd wordt juist uitvoering gegeven aan de Lbv en Lbv-plus omwille van stikstofdepositieverlaging en daarmee ten behoeve van de natuur.
Wij staan om die reden nog altijd positief tegenover de subsidievoorwaarde dat maximaal 15% van de stikstofemissies mag worden benut voor de nieuwe activiteiten op de locatie. Maar we zijn daarover - omwille van het uitsluiten van eventuele juridische risico’s bij de vergunningverlening, juist ook voor de deelnemers - in gesprek met het Rijk en de andere provincies. Gelet op het grote belang van de Lbv en Lbv-plus regelingen en de nodige termijnen die daaraan vastzitten, geven wij de hoogste prioriteit hieraan.